I. Inleiding
Geldbeleggingen zijn tijdelijk beschikbaar vrij vermogen van de entiteit dat wordt aangewend om rendement te creëren.
In het (minimum) algemeen rekeningstelsel zijn de volgende subklassen voorzien voor geldbeleggingen:
- 50 – Eigen aandelen;
- 51 – Aandelen en geldbeleggingen andere dan vastrentende beleggingen;
- 52 – Vastrentende effecten;
- 53 – Termijndeposito’s.
II. Bedrijfseconomische verwerking
Geldbeleggingen dienen bedrijfseconomisch geboekt te worden op een economische rekening van de klasse 5 (50/53). Kosten verbonden aan de transactie dienen geboekt te worden op een subklasse 65 ‘Financiële kosten’. Ontvangen interesten evenals dividenden dienen geboekt te worden op een rubriek 750 ‘Opbrengsten uit financiële vaste activa’.
De verlopen rente op jaareinde van de obligaties, de verlopen rente bij aankoop en de verworven rente bij verkoop worden beschouwd als interest en dienen bedrijfseconomisch als dusdanig aangerekend te worden.
De uitgifteverschillen bij obligaties dienen pro rata aangerekend te worden over de resterende looptijd.
III. ESR-matige verwerking (omvat de te hanteren codes)
De transacties inzake geldbeleggingen worden in het algemeen niet ESR-matig aangerekend.
Indien bepaalde transacties toch belangrijke informatie bevatten ten behoeve van het INR, worden alle debet- en creditverrichtingen jaarlijks via een éénmalige correctieboeking ESR-matig geregistreerd onder hoofdgroep 8.
De debetverrichtingen worden dan als ESR 8 uitgaven gerapporteerd terwijl de creditverrichtingen worden gerapporteerd als ESR 8 ontvangsten.
De kosten, interesten en dividenden worden aangerekend op de desbetreffende ESR-codes (ESR-12, ESR-26 en ESR-28).
Voortaan worden ook de verlopen intresten en verworven intresten ESR-matig aangerekend.